Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En als [40]Jakobus, en [41]Cefas, en [42]Johannes, die geacht waren [43]pilaren te zijn, [44]de genade, die mij gegeven was, bekenden, gaven zij mij en Barnabas [45]de rechter [hand] der gemeenschap, opdat [46]wij tot de heidenen, en [47]zij tot [48]de besnijdenis [zouden gaan]; 40. Zie van hem hfdst.1 vs.19. 41. Dat is, Petrus. Zie van dezen naam Matth.16:18, en Joh.1:43. 42. Namelijk de zoon van Zebedeus, een broeder van Jakobus den Grote, die van Herodes is onthalsd; Hand.12. Zie van hem Matth.4:21, en Matth.10:2, en Matth.17:1. 43. Namelijk zo van het gezelschap der apostelen, als der gemeente, omdat zij door hun dienst de waarheid van het Evangelie standvastig voorstonden en staande hielden, en in het bijzonder in groot aanzien waren bij de gemeente, als een sieraad derzelve. Zie Jer.1:18, Openb.3:12. 44. Namelijk des apostelschaps, Rom.1:4. Of de werken en vruchten der genade. Of, de gaven, als daar waren met vreemde talen te spreken, profetie, wonderwerken en dergelijke. 45. Namelijk tot een teken en verzekering dat zij erkenden, dat wij met hem gemeenschap hadden, zo in den dienst van het apostelschap, als in de zuiverheid van de leer des Evangelies. 46. Namelijk ik en Barnabas. 47. Namelijk Petrus en de andere twee apostelen. 48. Dat is, tot de besneden Joden. Zie vs.7.